Ontwikkelen van een voorkeurshand

Tijdens de intake van nieuwe kleuters vraag ik of kinderen al een voorkeur hebben om een bepaalde hand te gebruiken.
Heel vaak kunnen ouders deze vraag al beantwoorden maar soms zeggen ouder heel verontschuldigend dat hun kind nog geen voorkeurshand heeft.
Ik stel ze dan gerust en vertel ze dat hun kind nog 2 jaar de tijd heeft om dit te ontwikkelen.

Een 4 jarige hoeft namelijk nog helemaal geen voorkeurshand te hebben. Het is natuurlijk fijn wanneer een leerling naar groep 3 gaat we weten welke hand de voorkeur heeft maar soms heeft deze ontwikkeling langer de tijd nodig.
Moet je dan als leerkracht en ouder de leerling gaan stimuleren om een voorkeurshand te gaan gebruiken?
ABSOLUUT NIET.

Om tot een voorkeurshand te komen moet de leerling het lateralisatieproces goed hebben doorlopen. In dit proces is er een wisselwerking tussen de motorische ontwikkeling en het rijpingsproces van beide hersenhelften. Iedere hersenhelft specialiseert zich in zijn eigen specifieke functies.
Bij een normaal ontwikkelde lateralisatie wordt 1 helft de leidende helft, dit is dan de dominante helft en de andere wordt de ondersteunende helft.
Een helpende hersenhelft kan alleen goed zijn taak vervullen als hij zich heeft kunnen ontwikkelen en daarvoor moet hij wel veelvuldig gebruikt zijn.
Fases van motorische ontwikkeling om lateralisatie tot stand te laten komen:

  • A-symmetrische fase (0 tot ongeveer 3 jaar)
    Bewegingen van de ene kant van het lijf werken in deze fase tegenovergesteld aan de andere kant van het lijf.
    Bijvoorbeeld wanneer een baby zijn linkerarm strekt dan zal de rechterhand buigen. Het kind moet zoveel mogelijk bewegingservaringen op doen zodat de hersenen deze informatie
    kunnen verwerken.
    Tijgeren is een beweegactivteit die hiervoor zeer geschikt is.
  • Symmetrische fase (3-6 jaar)
    In deze fase werken de hersenen gelijktijdig en wordt er een onderlinge verbinding gelegd in de hersenbalk. De bewegingen worden steeds groter en de bewegingen worden door beide kanten
    van het lichaam tegelijk uitgevoerd. Begrippen boven, onder, voor, achter komen veelvuldig aan bod. Het kind gaat kruipen en bij deze beweging moeten de 2 lichaamshelften maar ook de 2
    hersenhelften goed samenwerken. Door te kruipen bevorder je het gevoel van links, rechts, boven, onder, voor en achter.
    Gooien en vangen, met 2 handen in scheerschuim spelen, met 2 handen een toren bouwen, scheppen in de zandbak, vegen op het plein zijn allemaal activiteiten waarmee je 2 handig werken
    stimuleert.
  • Lateralisatiefase (6-9 jaar)
    Een lichaamshelft gaat zich specialiseren. Beide lichaamshelften kunnen apart maar ook samen goed functioneren. De hersenhelften kunnen goed samenwerken. Kinderen kunnen nu de
    middenlijn van hun lichaam kruisen. Wanneer ze dit kunnen is er een goede werkverdeling tussen links en rechts en kan een kind een voorkeurshand,- en been ontwikkelen. Beide handen
    werken wel samen maar ze maken een verschillende beweging.

Als er geen goede lateralisatie heeft plaatsgevonden dan heeft het kind vaak een te sterke voorkeur voor een lichaamshelft en een hersenhelft ontwikkeld waardoor een samenwerking tussen de hersenhelften in de weg zal staan.
Zo zal er verwarring kunnen ontstaan over de beweegrichting waardoor ze bijvoorbeeld gaan spiegelen d-b, 25-52 maar ook woordjes omkeren zoals kat-tak.

Kijk dus altijd naar de motorische ontwikkeling van kinderen en ga niet dwingen. Vaak zijn ouders blij wanneer hun kind gaat lopen en stimuleren we dit heel erg door bijvoorbeeld de handen van onze dreumes vast te houden zodat het kleine stapjes kan zetten.
Maar er zijn mensen die zeggen dat kinderen tussen de 400- 600 uur gekropen moeten hebben om de verbindingen tussen beide hersenhelften sterk te maken. De hersenhelften ontwikkelen zich zo gelijk als beide zijden van het lichaam gebruikt worden.

Een kind die het lateralisatieproces goed heeft doorlopen:

  • leert zonder moeite knippen omdat het er aan toe is
  • kan de kruisloop en wisselsprong zonder twijfelen uitvoeren
  • kan huppelen
  • kan kruipen
  • kan veters strikken

Heeft een leerling nog geen voorkeurshand ga dan terug naar de symmetriefase en biedt zoveel mogelijk activiteiten aan waarbij ze de beide kanten van hun lichaam moeten gebruiken. Ga niet voorbij aan de motorische ontwikkeling van jouw leerling want uiteindelijk help je jouw leerling er niet mee!

Voor de onderbouwleerkrachten (groep 1-4) onder ons, bouw routines in jouw dag waarbij je ongemerkt beweegactiviteiten stimuleert.
Zo kan je kinderen aanleren wanneer ze hun jas pakken dat ze op hun linkerbeen staan en wanneer ze hun jas ophangen op hun rechterbeen staan.
Of wanneer ze drinken hun beker of pakje in de kleine pauze met links vast te houden en in de grote pauze met hun rechterhand.
Plak een lijn van tape op de gang en wanneer ze naar de wc lopen, laat ze sprongen over de lijn maken. Je hebt zoveel verschillende springbewegingen dat je per dag kan afwisselen maar waardoor je wel jouw leerlingen stimuleert om de verbindingen tussen hun hersenen steviger te maken.
En natuurlijk kan je tijdens je spel,- of gymles een kruipbeweging toevoegen. Ook voor leerlingen uit groep 3,4 en 5 zijn er genoeg uitdagende spelvormen te bedenken waarbij gekropen kan worden.
Ouders kunnen dit thuis ook stimuleren door in de ochtend tijdens het poetsen de kinderen op hun linkerbeen te laten staan en in de avond op hun rechterbeen. Ook kunnen ze de kinderen soep, pudding, vla of yoghurt met hun linkerhand hun lepel laten vast houden en de andere keer met hun rechterhand.

Wil je er achter komen welke hand de voorkeur van een leerling is. Kijk dan naar de volgende beweegactiviteiten:

  • Met welke hand draait de leerling een beker open?
  • Met welke hand houdt de leerling de beker vast tijdens het drinken?
  • Met welke hand houdt de leerling de boterham vast tijdens het eten?
  • Met welke hand draait de leerling een moertje op een boutje?
  • Met welke hand gooit de leerling een bal?
  • Met welke hand rijgt de leerling de kralen aan een ketting?
  • Met welke hand bouwt de leerling een toren van blokjes?
  • Met welke been zet een leerling af wanneer het gaat rennen?
  • Met welke voet start de leerling met traplopen?
  • Met welke voet hinkelt de leerling het makkelijkst?
  • Met welk been kan de leerling het beste op 1 been staan?

Heb je na het lezen van mijn blog nog vragen? Stuur mij gerust een e-mail of een persoonlijk bericht.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *